Inleiding
Myopie progressie en het daaraan gekoppelde risico op onherstelbaar visusverlies op latere leeftijd is een actueel thema binnen de (oog-) gezondheidszorg. De afgelopen jaren is veel onderzoek naar myopie gedaan waardoor inmiddels veel bekend is over de oorzaken, het verloop van de progressie en de (effectiviteit van) mogelijke behandelopties. Waar veel minder over bekend is, is de beleving van ouders ten aanzien van myopie behandeling voor hun kinderen. Om die reden heb ik hier, in samenwerking met Cardiff University en de Hogeschool Utrecht, onderzoek naar gedaan. Centraal stond de vraag wat voor ouders faciliterende en beperkende factoren zijn waardoor ze besluiten om al dan niet over te gaan tot een myopie remmende behandeling voor hun kind.
In het vorige artikel heb ik ingezoomd op het (relatieve) belang dat ouders toekennen aan aspecten die gerelateerd zijn aan een myopie remmende behandeling. Deze keer wil ik ingaan op de vraag in hoeverre ouders bekend zijn met de problematiek rondom de toenemende myopie.
Onderzoeksmethode
Begin 2023 is een online, kwantitatief onderzoek uitgevoerd onder ouders van basisschoolkinderen in de gemeente Zwolle. In totaal hebben 26 basisscholen aan het onderzoek meegedaan. Daarnaast heeft een aantal ouders de vragenlijst op eigen initiatief ingevuld. De ouders is, naast diverse andere onderwerpen, gevraagd naar hun kennis over het myopie probleem. Voor de analyse van de data is beschrijvende (descriptieve) statistiek gebruikt.
Resultaten
In totaal hebben 135 ouders de vragenlijst ingevuld. Alle ouders is gevraagd naar hun kennis over leefstijlfactoren en behandelopties. Gezamenlijk hebben zij 286 antwoorden gegeven. De kennis met betrekking tot leefstijlfactoren was goed. De meeste ouders (91,1%) wisten dat het verminderen van schermtijd helpt om de progressie van myopie te beperken. Van alle ouders wist 83,0% dat meer buiten spelen helpt en 64,4% had gehoord van de ‘20-20-2’-regel. De kennis over behandelopties (bijvoorbeeld speciale brillenglazen of ortho-k) bleek veel geringer. Gemiddeld had 7,8% van alle ouders gehoord van één van de mogelijke behandelopties, terwijl 6,7% antwoordde dat ze van geen enkele behandeloptie afwisten. Ouders van kinderen die ten tijde van het onderzoek behandeld werden wisten, vergeleken met alle ouders, vrijwel even vaak dat ‘vermindering van schermtijd’, ‘meer buiten spelen’ en de ‘20-20-2’-regel helpt (respectievelijk 90,0%, 86,7% en 66,7%). Hun kennis over de vier mogelijke behandelopties was echter beter. Gemiddeld had 19,2% van hen gehoord van één van die opties. Figuur 1 toont het percentage van alle ouders dat wel eens van een specifieke leefstijlfactor of myopie behandeloptie had gehoord.
Figuur 1. Percentage ouders dat bekend is met een specifieke leefstijlfactor of myopie behandeloptie
(n=286 antwoorden van n=135 ouders).
Ouders is gevraagd via welk kanaal ze informatie hadden ontvangen over het probleem van myopie progressie. Van alle 135 ouders hebben er 111 deze vraag beantwoord. In totaal gaven zij samen 206 antwoorden. Van alle ouders ontving 53,2% de informatie via traditionele media (radio, televisie, krant, tijdschrift etc.). ‘Familie of vrienden’ en ‘sociale media’ waren andere belangrijke kanalen (respectievelijk 31,5% en 29,7%). Van alle ouders gaf 27,9% aan informatie te hebben ontvangen van een (oog-) zorgverlener en 5,4% ontving informatie via de school van het kind. Figuur 2 toont de percentages voor alle kanalen.
Figuur 2. Percentages voor informatie kanalen met betrekking tot myopie progressie (n=206 antwoorden van n=111 ouders)
Van alle 135 ouders werden er 31 door een zorgverlener geïnformeerd over het myopie probleem. Van deze 31 ontvingen er 16 informatie over de risico’s van myopie progressie. De reden waarom de andere 15 ouders geen informatie ontvingen kan zijn omdat het als niet relevant werd beschouwd (bijvoorbeeld in het geval van een kind met hypermetropie) of omdat het eenvoudigweg niet werd gedaan. De informatie werd in totaal 24 keer verstrekt; dit betekent dat acht ouders informatie ontvingen van meer dan één zorgverlener. Informatie over de risico’s van myopie progressie werd het vaakst verstrekt door een oogarts (zeven keer), terwijl de huisarts en contactlensspecialist deze informatie slechts één keer verstrekten. Figuur 3 toont de frequenties voor alle zorgverleners.
Figuur 3. Frequenties voor verstrekte informatie over de risico’s van myopie per zorgverlener (n=24 antwoorden van n=16 ouders)
De ouders is gevraagd welke informatie ze van welke zorgverlener hadden ontvangen. Van de 16 ouders (24 bezoeken) zijn 75 antwoorden op dit item ontvangen. Figuur 4 toont de frequenties per type informatie per zorgverlener. Informatie over de 20-20-2-regel werd door het grootste aantal zorgverleners verstrekt (zes zorgverleners). Informatie over het risico van het (bril-) voorschrift werd relatief vaak gegeven door oogartsen en optometristen (respectievelijk vijf en drie keer). Oogartsen adviseerden het vaakst om een kind meer buiten te laten spelen (vier keer).
Figuur 4. Frequenties van verstrekte informatie per zorgverlener (n=75 antwoorden van n=16 ouders met n= 24 bezoeken)
Conclusie
Op basis van de uitkomsten kan geconcludeerd worden dat er met name op het gebied van kennis bij ouders verbetering nodig is. Als ouders zich niet bewust zijn van mogelijke behandelopties voor myopie is de kans dat ze er actief naar op zoek gaan logischerwijs ook gering. Dit impliceert een duidelijke rol voor alle betrokken (oog-) zorgverleners en dus ook voor ons contactlensspecialisten en optometristen. Het feit dat oogzorgverleners het op het gebied van informatieverstrekking in de regel beter doen dan zorgverleners in de eerste lijn, geeft aan dat de bewustwording bij hen de nodige aandacht behoeft. Dit temeer omdat juist zij vaak de instantie zijn waar ouders met jonge kinderen als eerste mee in aanraking komen. In dit verband zou gedacht kunnen worden aan het actief promoten van het belang van myopie controle bij huisartsen, GGD’s en wellicht ook basisscholen.
Myopie Progressie (Deel 4)
Inside myopie
Kernpunten in dit artikel
- Kennis van ouders ten aanzien van myopie behandelopties blijkt beperkt te zijn.
- Informeren van ouders, kinderen en zorgverleners in met name de 1e lijn is daarom cruciaal.
- Dit impliceert een duidelijke rol voor contactlensspecialisten en optometristen.
Henri Eek
Henri Eek is zijn carrière als opticien en contactlensspecialist begonnen in 1999. Van 2005 tot februari 2020 is hij als docent optiek en contactlenzen verbonden geweest aan het ROC Deltion College in Zwolle. Hij werkt momenteel als docent bij de Hogeschool Utrecht waar hij zich met name bezighoudt met het contactlensonderwijs en onderwijsontwikkeling. Daarnaast werkt hij als zelfstandig optometrist bij huisartsenpraktijk de Linde in Zwolle. Hij is tevens actief binnen IACLE (International Association of Contact Lens Educators).
Meer van Henri Eek
Er zijn nog geen reacties geplaatst op dit artikel.