Een cliënt met een keratoconus heeft vaak een aantal opvallende symptomen, waarbij we mogen denken aan een lagere visus, een afwijkende corneavorm, progressieve refractiewaarden met toenemende cilinders op vreemde asrichtingen en een lokaal verdunde cornea. Door een contactlens op het oog te plaatsen en hiervan vervolgens een topografiemeting te maken kunnen we inzichten krijgen in het effect van een bepaald type contactlens op de visuele prestaties van zo’n patiënt. In de vorige column is getoond wat het effect is op de visus als een keratoconuspatiënt werd uitgerust met zachte keratoconuslenzen met verschillende middendikteprofielen:
Figuur 1. A. Axiale map keratoconus B. Topografie met zachte lens met dikte 1 C. Topografie met zachte lens met dikte 2
De SRI-index geeft informatie over de centrale regulariteit van het gemeten oppervlak. In bovenstaande afbeeldingen is duidelijk zichtbaar dat deze regulariteitsindex hoger is wanneer er geen lens wordt gedragen (SRI 6,23) ten opzichte van een zachte lens met een middendikte 1 (SRI 3,73) of een middendikte 2 (SRI 2,23). Wanneer de SRI-waarde hoger is dan 0,56 wordt dit beschouwd als een centrale onregelmatigheid en kunnen we mogelijk, volgecorrigeerd, een lagere visus verwachten.
Deze casus beschrijft een keratoconus graad 3. Een ectasie van dit kaliber vraagt doorgaans om een hardere aanpak voor een duidelijke verbetering van de visus. Hierbij denken we natuurlijk al snel aan een vormstabiele corneale of sclerale contactlens. Wanneer er een speciale vormstabiele keratoconuslens wordt aangemeten, met een steile bcr en een vlakkere periferie, zien we dat traanvocht onder de lens de onregelmatigheid perfect opvult en dat de regulaire voorzijde van de contactlens zich goed laat meten met behulp van de topograaf, met een -voor deze oogvorm- erg lage SRI-waarde van 0,21 als gevolg:
Figuur 2. A. Axiale map keratoconus B. Fluobeeld met vormstabiele corneale lens C. Topografie met vormstabiele corneale lens
Niet zozeer omdat het visueel nodig was voor deze cliënt, maar puur uit nieuwsgierigheid, is er op dit oog ook een sclerale contactlens geplaatst. De SRI-index zakte hiermee iets verder, van 0,21 met een corneale vormstabiele contactlens naar 0,18 gemeten over de scleralens:
Figuur 3. A. Axiale map keratoconus B. Topobeeld met een sclerale contactlens C. Effect van sclerale lens op een keratoconus
In deze specifieke casus was het verschil in zowel regulariteitsindex als visus tussen de vormstabiele corneale en sclerale lens nihil en daardoor te verwaarlozen. Met een visus van 0,84 over de goed passende en verdraagbare corneale vormstabiele contactlens was deze patiënt erg tevreden; het aanmeten van een sclerale contactlens bleek hierdoor niet noodzakelijk.
In deze casus hebben we het effect van verschillende contactlenzen op een erg onregelmatige corneavorm en de bijbehorende visus beschreven. Toch kunnen de indexwaarden ook een fijne tool zijn om te gebruiken bij verschillende lenstypes bij de meer regulaire corneavormen. De corneatopograaf is dan ook een erg handige tool om meer begrip en inzichten te verkrijgen met het oog op lenspassingen en visusverwachting. Mocht je op een lenspassing of een behaalde visus stuiten die je niet helemaal verwacht, pak dan gerust -juist bij de contactlenscontrole!- de topograaf er nog eens bij! Mijns inziens kan het erg helpend zijn als we in de praktijk niet langer om een (topo)plaatje verlegen zitten. 😉
Hallo Bianca,op welk moment maak je de topoplaatjes met een (vormstabiele) lens in? Net na de knipperslag, bij centraal houden, na centrale?
Hi Kyra!
Leuke vragen heb jij altijd :-)
Wanneer ik -zoals in deze casus- informatie wil hebben over de visus met de lens op basis van de indexwaarden, dan meet ik de lens zonder manipulatie en nadat de lens 'gesetteld' is na de knipperslag. Omdat ik de lens beoordeel zoals de cliënt/patiënt er in het dagelijks leven doorheen kijkt, lijkt me dit het meest representatief als ik kijk naar het doel dat ik hier voor ogen heb met deze meting ;-)